A room with a view ...
Lissabon is een droomstad voor voetbalfans deze zomer, maar wat heb je er nog meer te zoeken?
door HARO HIELKEMA − 29/05/04, 00:00
Stel dat de kaartjes voor het EK-voetbal bij aankomst in Portugal vals blijken te zijn, Oranje door Letland wordt afgedroogd of de Advocaatjes juist zicht krijgen op de finale in Lissabon. Valt er in de Portugese hoofdstad dan ook nog iets anders te beleven dan voetbal? Een paar suggesties.
Begin een bezoek aan Lissabon altijd op het Castelo Sao Jorge, bereikbaar met lijn 28 -zowel de charmantste tram van de hoofdstad als de beruchtste (vanwege de zakkenrollers). Het Sint Joriskasteel torent boven alles en iedereen uit en geeft je een prachtig uitzicht over de oude wijken en de Taag. Hier kun je je goed oriënteren hoe de stad grofweg in elkaar steekt. Bovendien is dit de plek waar eeuwen geschiedenis om je heen hangen. De burcht is, zoals vrijwel overal in Portugal, de oorsprong van de stad. Romeinen hebben hier gezeten, moren en christenen, joden en barbaren. Portugese koningen zetelden er lange tijd. De schatkist van het land werd er bewaard en de nationale archieven lagen er opgeslagen. Nu vind je daar weinig meer van terug, het kasteel is een ruïne geworden -het onderaardse gangenstelsel nog niet ontsloten. Je kunt er goed eten, wordt gezegd. En de keuken van het paleis is nu een beeldschoon hotel geworden, Solar do Castelo, een mengeling van 18de-eeuwse resten en modern design. Maar voor de rest moet je het vooral hebben van de herinnering. Hier beneden staken Vasco da Gama en Pedro ülvares Cabral van wal voor hun grote ontdekkingsreizen. Aan je voeten ligt ook het Alfama, waar om beurten Romeinen, barbaren, christenen, joden en Arabieren woonden en werkten.
Daal af via het Alfama, veel bezongen maar ook veel misprezen. 'Altijd maar wasgoed, altijd maar waslijnen', schreef Gerrit Komrij over de bekendste wijk van Lissabon. Het is een wirwar van kromlopende en op- en neergaande straatjes, schaduwrijke pleintjes, bloempotten, een ouderwetse scharensliep, oude vrouwtjes die uit de ramen hangen, en inderdaad overal was en nog eens was: overalls, overhemden, schorten. Ooit was het een welgestelde buurt, waar alle geloven door elkaar woonden. Nu is het een echte volkswijk. Het woord 'Alfama' stamt uit de tijd van de Moren en zou 'warm water' of 'de bron' betekenen. Dat kan wel kloppen, want er zijn overal waterbronnen. Op wel 22 openbare plaatsen kan de bevolking de was doen. Van maandag tot en met vrijdag kan er gratis gedoucht worden. Wasmachines heeft men hier niet, wasborden zijn nog altijd goed genoeg. En in de washuizen, waar men elkaar spreekt en de laatste nieuwtjes uitwisselt, is het water gratis. Van het Alfama wordt altijd gezegd dat het er stinkt en dat je er 's avonds al helemaal niet moet komen, maar dat beeld verdient een correctie. Het is er ook heel gezellig, 's avonds wordt er vlees en vis (sardientjes!) geroosterd en klinkt de fado uit donkere restaurantjes en tavernes. Sinds augustus 2003 is de gemeente druk in de weer om de wijk autovrij te maken en en er wordt met steun van de overheid ook fors gerenoveerd. 'Alfama é fácil de amor', zegt de bevolking: Alfama is gemakkelijk om van te houden.
Als je de reisboeken over hun land leest, zijn Portugezen dag in dag uit met het noodlot bezig. Gebroken liefdes, verloren vrienden, gestorven familieleden: iedere avond klinkt de fado in de volksbuurten, weemoedige liederen en romantische teksten in tweekwartsmaat. Bairro Alto heeft de meeste fadorestaurants, maar in Alfama zijn er ook genoeg, zoals A Parreirinha -van buiten verwacht je er niets van, een wat schimmige entree, maar eenmaal in de gewelfde eetzaal verkeer je in een andere wereld. Prima eten en als eenmaal het licht dimt en de fadista of fadisto met hun begeleiders binnenkomen, is er geen bijgeluid, geen kuch of gefluister meer hoorbaar. Vier keer een andere solist -met rauwe, nasale stemmen die in een Nederlands kamerkoor de ballotage niet zouden overleven, maar hier ademloos worden bewonderd.
Voor kooplustigen is de Baixa met z'n winkels de uitgelezen wijk. Een rechthoekig patroon van straten die tussen de Tejo (Taag) en het Rossio lopen, of daar dwars op. De straatnamen waren vroeger veelzeggend. In de Rua do Ouro was het alles goud wat er blinkt, in de Rua da Prata het zilver. Wie gewoon wil zitten en kijken, moet vooral op het Rossio neerstrijken. Vooral op het zonterras van Pastelaria Suíça houd je het uren vol om het geflaneer te bestuderen, hoewel Nicola ook niet te versmaden is. Er gebeurt nooit niks op het plein. Vroeger werden er stierengevechten gehouden, dromde men voor iets groots hier samen, werden een inmiddels verdwenen theater en paleis vanwege hun imposante uitstraling voor wereldwonderen aangezien en belandden ketters op de brandstapel. Nog steeds is het Rossio een trekpleister, zo'n vertrouwde plek waar ook vreemdelingen met de trein of de taxi arriveren en zich meteen thuis voelen.
En als er dan weer zo nodig gelopen moet worden, is De Lift aan de beurt: de Elevador de Santa Justa. Vaak wordt dit ijzeren gevaarte dat met 1160 bouten in elkaar geknutseld is voor een staalconstructie van Eiffel aangezien, maar het ontwerp was van de Portugees Mesnier du Ponsard (in 1901) die vast en zeker door Eiffel op een idee is gebracht. Voor een paar euro mag je op en neer, dertig meter v.v. en krijg je bovenop de toren een uitzicht op het gekrioel van alledag.
Trek in koffie? Dan ligt café A Brasileira voor de hand -sinds 1905 leverancier van Braziliaanse espresso en een vast honk voor kunstenaars en intellectuelen (zoals de dichter Fernando Pessoa er vroeger vaak kwam). Mag er ook nog iets bíj de koffie, het onmiskenbare Portugese roomgebakje bijvoorbeeld, dan moet je nog een uurtje doorstappen naar Belelém -de Confeiteria de Belém, waar ze de Pastel de Belém sinds 1837 warm en bestrooid met poedersuiker en kaneel dagelijks in 60000-voud serveren. Slecht voor diabetici, zoals zo veel in het zoetige Portugal, maar een zonde waaraan elke bezoeker aan de stad zich volgens lokale normen ten minste één keer moet overgeven.
Belém is meteen the place to be voor Lissabons mooiste klooster, de (Mosteiro dos) Jerónimos. Je komt er na een ritje of een wandeling langs de Taag, waar vroeger de zeevaarders vertrokken en veel oude havengebouwen nu zijn ingericht voor feestbeesten en fuifnummers. Na de ontdekking door Vasco da Gama van de zeeweg naar India in 1498 begon men in Belém met de bouw van het klooster en betaalde dat uit de invoerbelasting op specerijen. Het is het enige grote bouwwerk in Lissabon dat na de zware aardbeving van 1755 is blijven staan. De twee verdiepingen tellende kloostergang is een juweel van beeldhouwkunst én rust: ondanks al die toeristen is er altijd wel een stil plekje te vinden. Aan de al even indrukwekkende Santa Mariakerk, naast het klooster, heb je wel even tijd nodig voor het enorme gebeeldhouwde zuidportaal, waarin Hendrik de Zeevaarder een prominente rol vervult. Binnen liggen koningen en is ook het graf van Da Gama. Hij is opgebaard in een marmeren tombe, die overdadig versierd is in maritieme stijl met voorwerpen als touwen, algen en koralen. Tegenover hem ligt de volksdichter Luis Camões, wiens dood op 10 juni (1580) als een nationale feestdag wordt herdacht. Buitenlandse staatshoofden die Portugal bezoeken, leggen steevast een krans bij Camões' vermoedelijke graf, als remplaçant voor het Graf van de Onbekende Soldaat. Ook Pessoa is hier begraven.
Lissabon bulkt van de musea, elke keuze is arbitrair. Toch één aanrader: stap op zondagmorgen (wanneer de musea gratis toegankelijk zijn) eens binnen in het Gulbenkianmuseum, een privé-verzameling kunstschatten van een telg uit een Armeense koopmansfamilie die in de eerste helft van de vorige eeuw kapitalen verdiende aan de bemiddeling in olieleveranties uit het Midden-Oosten. In 1942 vluchtte deze Gulbenkian naar Portugal en vulde zijn dagen tot zijn dood in 1955 met het doen van kunstdonaties. Tussen de vergulde mummiemaskers uit Egypte, antieke Griekse munten en Rodinbeelden hangen ook een paar Hollandse meesters, zoals Rembrandts Pallas Athene, Rubens' portret van Hélène Fourment en het Gezicht op Haarlem van Ruysdael: zomaar, in het wild, zonder eindeloze rijen.
Als er nog tijd over is, val dan neer op een terras of in een park en lees in je reisboek hoeveel je nog níet gezien hebt van Lissabon. In Lissabon, een nieuwe gids voor vrienden van José Rentes de Carvalho bijvoorbeeld: als geen ander laat de Portugese Nederlander en eigenzinnig meester-verteller je zijn droomstad proeven en voelen, en zadelt hij je met heimwee op die niet te stillen is.
Novo Conceito